my stories

menseneters

 

 

fragment uit menseneters

 

De rat scharrelde aan de oever van een dode rivier. Het regende, zoals meestal op deze naargeestige plek. Ze liep speurend naar iets eetbaars rond toen er een koude windvlaag voorbij haar ging. De rat merkte het niet op. Ze trippelde een beetje naar rechts waar ze een overblijfsel van een mede rat had gevonden.

Opnieuw voelde de rat de wind door zijn vacht strijken, niet veel kouder dan de vorige maar een stuk onprettiger. Deze tocht had iets in zich dat de rat liet schrikken. Iets bijtends dat niet genegeerd kon worden. Woede.

De rat probeerde weg te vluchten. De modder waar zij zich in voortbewoog belemmerde vlucht. En ze moest af en toe door de kleine struiken heen.  Ze probeerde weg te kruipen onder een van de overhangende stenen maar haar poten waren verstijfd, van kou, van angst. De kou veranderde in pijn. Van nog meer woede doordrenkt dan de kou. De rat piepte in dood angst terwijl de pijn steeds verder omhoog kwam in haar lichaam. Eerst haar poten dan haar buik en vervolgens haar hart. De rat viel om. Haar spieren ontspanden zich.  Ze was ijskoud, en dood, morsdood.

 

 

Grote zwarte handen pakten de rat op en bekeken hem in het licht van de maan.

Ze waren van een grote, gepierde man. Hij had een zwarte mantel om en een baard van ongeveer twee weken.
Een van zijn metgezellen snoof ‘ Kun je echt niks beters vangen, Kolnaf, Dit magere scharminkel kunnen we niet eens eten, en al zeker niet met zijn tienen’.
‘Meer, wanneer de versterking is aangekomen’ reageerde zijn buurman.
‘Als die versterking überhaupt nog komt, wat ik betwijfel, dan krijgen ze niks van óns eten’ zei een vierde  
‘Koppen dicht’ onderbrak degene met de rat ‘ ik hoor wat’.
Iedereen werd stil. De man sloop naar van af de stenen naar voren tot hij totdat dat met zijn knieën in het water van de rivier stond. Hij zag wat hij een paar minuten eerder had gehoor en grijnsde onaangenaam, draaide zich om en met nog steeds die wrede glimlach op zijn gezicht zei hij ‘eten’. Alle vier zijn metgezellen vlogen naar hem toe, vlug en muisstil. Toen ze hun prooi zagen maakten ze goedkeurende geluidjes. Kolnaf, die duidelijk de leider was, smeet de rat weg. Hij kwam in het water en zonk naar de diepte.

Meteen begon de man fluisterend bevelen uit te delen, ‘Rakof, jij valt het van achter aan, en jij gaat met hem mee, Azer.

Ringo, jij en Tuvder vallen van de zijkanten aan’.‘Ik verras hen van voren’ De mannen gehoorzaamden en liepen al naar hun plaatsen.

Vanavond zouden ze weer eten hebben. Geen taai vlees van moerasdieren zoals ratten, maar echt vlees, mensenvlees. Geluidloos trokken de mannen naar hun plaatsen daar bleven ze stil wachten totdat Kolnaf hun het teken gaf tot aanval.